naar Gerry's homepage |
Hij stond al jaren met stip op nummer één van mijn loopverlanglijst: de Swiss Alpine Marathon in het Zwitserse Davos. 78 en een halve kilometer lopen door een adembenemend berglandschap, met daarbij 2.320 meters klimmen en dalen. Het lijkt mij de ultieme loopervaring. En dit jaar is het zover. Dorpsgenoot Jan-Albert Lantink doet mee en ik kan met hem meereizen.
Op muziek van Vangelis en onder het geraas van een helikopter vertrekken 1.400 lopers om acht uur 's ochtends uit Davos. Eerst gaat het een aantal kilometers door de stad, waar ondanks het vroege tijdstip al heel wat mensen langs de kant staan. Het is prachtig weer en de helikopter, met een cameraman aan boord, vliegt met de lopers mee. Wanneer we de stad verlaten wordt het al snel stiller. De weg stijgt licht en we lopen langs boerderijen en boerenschuren.
Wanneer we een bospad in gaan, staat opeens iedereen stil. Het pad is te smal, en we schuifelen langzaam vooruit. Ik wilde voorzichtig starten, maar dit is ook weer overdreven. Als de weg breder wordt, zoekt iedereen weer zijn eigen tempo. Het stijgt even, het daalt weer, maar het is goed te doen. De eerste dertig kilometer zijn niet zo zwaar. Gelukkig maar, want mijn benen voelen niet super vandaag. Al denk ik dat het vooral komt omdat mijn benen moeten wennen aan de bergen.
Want hoe moet je als Nederlander trainen voor een wedstrijd in de Alpen? Dat is op onze vlakke wegen vrijwel onmogelijk. Om de benen toch te laten wennen aan het klimmen en dalen heb ik de afgelopen maanden regelmatig met Jan-Albert in Duitsland getraind in het Teutoburger Wald. En bovendien verbleef ik onlangs twee weken aan de Moezel, tussen de wijnvelden. Maar heuvels zijn nog (lang) geen bergen, merk ik vandaag.
In Filisur neem ik ruim de tijd om te herstellen, en wat te eten en te drinken. Het inschrijfgeld voor de Swiss Alpine is pittig (91 euro), maar je krijgt er heel wat voor terug. De organisatie is strak en professioneel. Om de drie kilometer is er een ruim voorziene verzorgingspost, ook op de veraf gelegen gedeeltes in de bergen. Helikopters vliegen af en aan om deze te bevoorraden. Isotone thee, sportdrank, water, bouillon, mueslirepen, kleine halve krentenbolletjes, banaan, sponzen... Het maakt dat ik zonder loopbuidel kan lopen, al ben ik een van de weinigen. De meeste lopers vertrouwen toch het meest op hun eigen hapjes en drankjes, zo blijkt uit allerlei soorten camelbags, rugzakken, buidels en bidonhouders.
Na Filisur gaat het omhoog. Nog niet supersteil, maar genoeg om ook mijn hartslag snel te laten stijgen. Mijn benen voelen steeds zwaarder en vlak voor Bergün word ik een beetje licht in het hoofd. Wat is dat nou, ik ben nog niet eens op de helft! In Bergün neem ik dus maar weer alle tijd voor een eet- en drinkpauze, en pak in een schuur mijn jasje. Het kan immers koud zijn bovenop. Bij het 40 kilometerpunt voel ik me een stuk beter. De helft zit erop, ik heb een jasje bij me, ik heb de nodige energie bijgetankt… laat de bergen maar komen!
Eerst gaat het 8 kilometer lang 500 meter omhoog naar Chants, en dan in 5 kilometer nog eens 600 meter naar de Keschhütte. Dat is op papier al heftig, laat staan in de praktijk. Mijn benen verzuren al snel, en ik kan niet anders dan wandelend omhoog gaan. Er lijkt geen einde te komen aan de klim. Zo nu en dan blijf ik even staan om op adem te komen. En om me om te draaien. Het uitzicht wordt iedere keer fraaier en indrukwekkender.
Bij Chants zitten mensen heerlijk in de zon. Ze moedigen ons enthousiast aan. Dat kunnen we goed gebruiken, want we moeten verder omhoog, naar de Keschhütte. En dat blijkt best een eind. 'Wo bleibt denn diese verrückte Hütte?' vraagt een Duitse loper mij vertwijfeld. 'Um die Ecke!', zeg ik met een grijns, maar haal er meteen mijn schouders bij op, want ik heb geen idee. Ik blijk zowaar gelijk te hebben, na een bocht zien we inderdaad in de verte en een bruine hut. Het is het hoogste punt van vandaag. Bij de Keschhütte staat een aardige vrouw, die mij belangstellend vraagt hoe het gaat. 'Es geht prima!', antwoord ik dapper, ondanks mijn verzuurde benen. Pas later realiseer ik me dat ze dat niet zomaar vroeg, maar dat ze bij de medische staf hoort, die in de gaten houdt of de lopers niet over hun grens gaan.
Ik neem ruim de tijd voor herstel, we zijn er nog lang niet. Er zijn masseurs aanwezig maar die mogen me met rust laten. Misschien na afloop, nu moet ik verder naar de Scalettapas, zeven kilometer verderop. Daarna is het, zo wordt mij verteld, alleen nog maar afdalen. We lopen over een prachtig smal pad langs de bergrug. Het heet de Panoramatrail en dat zegt genoeg. In de verte zie ik andere lopers gaan, verdwalen is onmogelijk. Een weg terug is er niet, als het niet meer gaat is de helikopter het enige alternatief. Opeens lopen we dwars door de sneeuw en even verder opnieuw. Het pad is hier wel erg smal, en ook nog eens spekglad. Boven en onder ons is een steile sneeuwhelling. Goed opletten dus. En vooral niet naar beneden kijken.
Ook op de Scalettapas, het volgende hoogtepunt, is een verzorgingspost. En weer wordt gevraagd hoe het gaat. Ik zeg eerlijk dat ik een beetje moe ben, maar dat lijkt de arts geen probleem te vinden. We zijn zojuist het 60-kilometerpunt gepasseerd, dan mag dat blijkbaar.
Na de Scalettapas is het één vrije val naar beneden. Ik word links en rechts ingehaald door andere lopers. Ze laten zich letterlijk naar beneden vallen over het rotsige pad. Ik probeer mijn tempo ook wat op te voeren, maar mijn gebrek aan bergervaring (of gewoon gebrek aan lef) wreekt zich. Ik durf niet harder. Eén misstap en je ligt meteen meters lager tussen het graniet. Na 65 kilometer wordt het iets vlakker en kan ik weer hardlopen. Maar mijn benen hebben er weinig zin meer in. Eigenlijk wil ik gewoon stoppen, ik heb er genoeg van. Gelukkig is er precies op dat moment een verzorgingspost. Ik eet wat, drink wat, en vermijd naar het bordje 'Bussen nach Davos' te kijken. Veel te verleidelijk. Niet meer hoeven lopen, wat een heerlijk vooruitzicht. Maar ik doe het niet, ik moet verder. Nog maar 13 kilometer, ruim een uurtje dus. Ik kijk op mijn horloge. Iets meer dan negen uur ben ik onderweg. Dat kan nog best een mooie tijd worden.
Een kleine kilometer verder is het allemaal anders. Het is pure vermoeidheid waardoor ik mijn voeten even niet ver genoeg optil. Ik smak op het grindpad en voel de vingers van mijn linkerhand omklappen. Ook mijn knie doet pijn, en het bloed loopt naar beneden. Ik blijf zitten, ben even de weg kwijt. Waar ben ik, wat doe ik hier? O ja, naar Davos moet ik, finishen! Nog maar 12 kilometer, dan mag ik stoppen. Ik wandel verder, kan het niet opbrengen om hard te lopen. Bij de volgende verzorgingspost vraag ik om een pleister. Ik bloed toch? Een medische vrijwilligster kijkt even keurend naar mijn knie. Het bloed is al opgedroogd, kom zeg, ze heeft wel ergere dingen gezien vandaag. Dat montert me weer een beetje op. Ik kan verder, er is niets aan de hand.
De laatste kilometers lijken eindeloos. Ik doe er afwisselend wandelend en dribbelend een eeuwigheid over. Maar eindelijk hoor ik in de verte dan toch de speaker en draai ik het asfalt van Davos op. Jan-Albert wacht mij ongerust op bij de finish: 'Waar bleef je nou?' 'Ben gevallen', antwoord ik, wijzend op mijn knie. Ik verzamel mijn laatste krachten en leg de laatste 200 meter zowaar in soepele looppas af. 'Gratuliere!', zegt de dame die mij de medaille omhangt. Het klinkt welgemeend en opeens valt de vermoeidheid van mij af. Dat heb ik toch maar mooi gedaan! Met bloedende knie en blauwe hand.
Jan-Albert blijkt in een mooie tijd (8 uur en 6 minuten) eerste Nederlander te zijn geworden. Mijn 11 uur en 41 minuten zijn goed voor plaats in de achterhoede. Ik kan er niet mee zitten. Ik ben gefinisht, ik heb de medaille en het shirt. Ik heb het gehaald. En daar gaat het om.
Eenmaal thuis blijk ook ik eerste Nederlandse te zijn geworden. Niet zo raar natuurlijk wanneer je de enige bent. Maar dat hoeft niemand te weten.