naar Gerry's homepage |
Het maakt niet uit of ik een wedstrijd loop of een duurloop doe, mijn tempo is van mij en van niemand anders. Ik versnel alleen als mijn benen dat willen en niet omdat iemand anders dat wil. En ik ga niet vertragen als ik iemand inhaal die in een lager tempo loopt. Dat wil niet, voelt niet fijn, doe ik niet.
Maar niet iedereen begrijpt dat. Beter gezegd, veel mannelijke lopers denken daar anders over. Vaak hoor ik wanneer ik door een man word ingehaald: 'Kom op, ga mee, dat kun je wel!' Aardig bedoeld, vast en zeker, maar als ik sneller wil lopen dan zorg ik daar zelf wel voor. Vriendelijk bedankt meneer, ik weet de weg, ik zie u wel bij de finish. Of eerder, als het tempo u toch tegenvalt.
Het wordt een ander verhaal wanneer ikzelf iemand (lees: een mannelijke loper) inhaal. Kan gebeuren, mijn tempo ligt toevallig een fractie hoger. Niets bijzonders, is niet onaardig en al helemaal niet persoonlijk bedoeld. Maar het effect is iedere keer hetzelfde. De man in kwestie hoort voetstappen achter zich en kijkt even om alsof hij onraad ruikt. Hij ziet mij aankomen en raakt in lichte paniek: 'Een vrouw, help, ik word ingehaald door een vrouw! Foute boel. Daar kan ik thuis niet mee aankomen. Kom op vader, aanzetten!' Dan volgt er meestal een, ik moet het toegeven, dappere poging om bij mij aan te klampen. De ademhaling wordt onregelmatig, het gezicht steeds roder… en al snel heeft de man in kwestie geen keuze meer: hij moet me laten gaan. Dat doet pijn, in zijn hart en in zijn benen. Ingehaald door een vrouw, wat een afgang. Moeilijk om in zo'n geval een man te zijn.
Gisteren liep ik in het bos. Het was mooi weer, ik had geen haast en deed het rustig aan. Ik werd ingehaald door een man. Hij liep niet mooi, hij liep niet soepel, maar hij liep wel sneller. Hij keurde mij geen blik waardig en verdween langzaam in de verte. Dat zat me niet lekker. En ik had nog heel wat energie over. 'Vooruit meid, je kunt het!', fluisterde een stemmetje van binnen. Ik bedacht me geen moment. Daar ging ik, er achteraan. De afstand tussen ons werd kleiner en kleiner. Ik liep met grote soepele passen, ik vlóóg. Daar was hij al. Ha! Erop en erover. Niet omkijken. Vooral niet omkijken. Wat voelde dat goed!
Niets menselijks is mij vreemd.